21 mei 2016 – Echtgenoot P. en ik betrokken ons nieuwe huis op een mooie zonnige en warme dag in april. Een prachtige plek in de voormalige veenkoloniën van Drenthe met een grote tuin voorzien van grote bomen en weelderig struweel. Na vele jaren voorbereiding en plannen hadden we ons eindelijk onttrokken aan het drukke westen en veeleisende carrières en wilden een eenvoudiger en overzichtelijker leven. Een moestuin en later ook wel kippen. De eerste dagen werden gevuld met schoonmaken, uitpakken en klussen. Het weer was zo uitzonderlijk mooi dat we besloten de tuin aan een wat nauwkeuriger onderzoek te onderwerpen. We liepen rond in korte broek en namen de staat van de tuin op; deze boom is dood en moet weg, deze struiken kunnen gesnoeid worden, hier zou een bankje moeten staan enzovoort. “KOT!” “Wat was dat?” zei P. Ik was nog steeds met dat bankje bezig dus had niks gehoord en dacht dat P. nog een beetje zenuwachtigheid uit de Randstad had meegenomen. “KOT!” Nu hoorde ik het ook. “Het lijkt wel een kip” zei ik en keek rond. Inderdaad, achter de struik kwam een grote roodbruine kip te voorschijn die ons van onder tot boven monsterde met één oog. Het huis was niet voorzien van een kippenhok of iets wat daar op leek. Ook hadden we bij eerdere bezoeken nooit kippen gezien of gehoord en de voormalige bewoners hadden ook nooit over kippen gesproken. “KòòôT, KOTKOTKOT KOT” …’TOK!” We opperden dat het mogelijk een kip van de buren kon zijn, of een ontsnapte kip uit de kippenfarm verderop. Ondertussen trok ze als een ballerina op leeftijd rondjes om ons heen en bekeek ons beurtelings met linker en rechteroog. Het was een armzalig schepsel met een volledig kale rug. Ze zag er uit als een kip die alvast geplukt was, maar halverwege vergeten. We haalden wat brood, wat met graagte werd opgepikt en zelfs uit de hand werd gegeten. We keken ook nog even rond, want kippen zijn meestal niet alleen. Maar geen (andere) kip te zien.
Vanaf die dag gingen we ’s ochtends eerst even de kip wat te eten brengen, die al gauw de naam Truus kreeg. Als we in de tuin bezig waren was ze er bij. Zodra we een struik of pol gras uit de grond trokken stond ze al in de rulle grond naar wormen te graven. Het was me nooit opgevallen dat kippen over een zeer efficiënte motoriek beschikken; ze prentte zich in waar ze moest graven, doet een stap naar voren en graaft met haar harkerige poten, zonder te kijken, precies op de plek die ze zojuist had geïnspecteerd. Aan het einde van de dag genoten we van tuin en rust op het terras met een glaasje wijn en een scharrelende kip aan onze voeten. Een moment voordat het begon te schemeren trok zij zich al foeragerend terug naar een uithoek van de tuin waar een eenvoudig schuurtje stond om brandhout in op te slaan. Daar bracht ze dus haar nachten door, redelijk veilig voor nachtelijk rondschuimend tuig zoals marters, vossen en god weet wat nog meer.
Een kip met blote rug en kale kont is geen gezicht. Ook moest er een adequate nachtvoorziening voor haar gemaakt worden, want marters en vossen weten ook prima in zo’n schuurtje binnen te komen. P. haalde een eenvoudig konijnenhok als tussenoplossing – de verbouwing van het huis had op dat moment even prioriteit. Het moest alleen wat worden aangepast om Truus fatsoenlijk te kunnen huisvesten. Raadpleging via internet leverde al gauw ‘bloedluis’ op als mogelijke oorzaak van de kaalheid van Truus. Volgens de kippensite waren daar middeltjes voor te krijgen.
Op dus naar de plaatselijke ondernemer die kippenvoer, gaas, mest, schroefjes, mollenklemmen en slaplantjes verkocht. Die had er vast wel wat voor.
(het verhaal wordt vervolgd…….in een volgende blog)